Laden...

Onze Oorsprong

frantoio oliveAls u de oude Romeinse Via Flaminia vanaf Fano  volgt, ziet u rechts prachtige heuvels bedekt met wijn-en olijfgaarden. Na ongeveer 6 km komt u bij Cuccurano en na het plateau rechts staat de Olijfperserij van de familie Busca, gelegen in een indrukwekkend 18e eeuws gebouw dat uitkijkt op de Metaurorivier.

De origine van de olijfperserij gaat terug tot 1933 toen onze voorvader Carlo Busca met zijn twee zoons Enrico en Duilio naar Cuccurano verhuisde en het oude gebouw kocht, dat al een olijvenpers herbergde, evenals het grote agrarische terrein eromheen.

In die periode hield de meerderheid van de bevolking van Cuccurano zich bezig met landbouw: veel families kregen een stuk land in deelpacht. De paardentram was het enige  openbaar vervoer in Cuccurano. Elke familie bakte zijn eigen brood en de families die zich geen oven konden veroorloven konden gebruik maken van een openbare oven waarbij zij hun eigen hout moesten meebrengen om die te verhitten.
Thuis bewerkte men wol, hennep, katoen en linnen. Er werden zijdewormen gekweekt in hun cocons in de fabrieken van Fano en Fossombrone. Als verlichting gebruikte men olie-en petroleumlampen (Canfin) en kaarsen. Elektriciteit kwam pas na de Eerste Wereldoorlog. De spoorweg die Cuccurano met Fano en Urbino verbond, ontstond in 1913 en de Via Flaminia werd in 1929 geplaveid.

In die tijd werkte men van zonsopgang tot zonsondergang met hulp van dieren, hoewel het zwaarste werk door mensenhanden werd uitgevoerd. Er was geen pensioenleeftijd en kinderen begonnen op hun 15e te werken. De zon en de seizoenen bepaalden het werkritme.

De basisvoeding bestond uit  volkoren meel of vaker maïs naast aardappelen, groenten en diverse soorten fruit. Extra vergine olie was voor de adel en werd spaarzaam gebruikt.
Zo was de situatie toen de familie Busca in de dertiger jaren haar werk begon in de olijvenpers waarbij men een service leverde aan de locale boeren. Deze kwamen met een kar naar de olijvenpers, soms getrokken door een os, terwijl de rijke werkgevers een paardenkar hun olijven liet vervoeren, vol met olijven die geperst moesten worden.

De olijvenpers was voorzien van twee stallen, één voor de paarden en de ander voor de ossen. De dieren werden ontvangen en verzorgd door de kinderen van de familie gedurende het verblijf van hun eigenaren, dat soms enkele dagen kon duren.

De olijven werden opgeslagen in de drie hoogste etages van de olijvenpers die toen voor opslag werden gebruikt. Elke boer wachtte zijn beurt af tot zijn olijven geperst konden worden en zo kon het voorkomen dat zij één of twee nachten in het pakhuis naast hun olijven sliepen.

Er was altijd eten voorhanden in de perserij. Er was een flinke openhaard die altijd brandde en de vrouwen van de familie kookten voor de cliënten. De olijven werden in november en december geoogst, flink later dan vandaag de dag.
In die tijd was er namelijk geen mechanische ontbladering en werden de olijven met de hand van de takken gehaald en schoongemaakt.

 

antiche molazze olio

De traditionele methode om olijven te persen met oude stenen wielen, die de olijven door mechanische drukken pletten, werd gebruikt om de olie te onttrekken aan de olijven. In de vooroorlogse periode werden de wielen aangedreven door twee koppels paarden, die het zware werk afwisselend uitvoerden. Net na de oorlog werden zij vervangen door dieselmotoren en daarna door elektriciteit. De extractie van de olie vond nu plaats door middel van een mechanisch hydraulische pers.

De olijven werden verdeeld op schalen uit natuurlijk materiaal, fiscoli geheten, en werden op elkaar gestapeld naar de pers gebracht om olie door mechanische persing te verkrijgen.